Ontbreken van alleen zekerheden maakte lening niet onzakelijk, omdat hogere rente was bedongen

Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst.

 

Volledig bericht

Een schuldeiser kan in beginsel een op zakelijke condities verstrekte lening (deels) afwaarderen, als de financiële positie van de schuldenaar daartoe aanleiding geeft. De afwaardering vormt voor de schuldeiser dan een aftrekbaar verlies ten laste van de fiscale winst. Is de lening niet onder normale voorwaarden verstrekt of bestaan tussen schuldeiser en schuldenaar bijzondere betrekkingen zoals een aandeelhoudersrelatie, dan kan de inspecteur in daartoe aanleiding gevende situaties de lening als onzakelijk bestempelen en een eventueel verlies niet in aanmerking nemen bij het bepalen van de winst, of de lening herkwalificeren als een onttrekking (vermogensuitbetaling) of als een kapitaalverstrekking.
 
Onlangs heeft Rechtbank Haarlem uitspraak gedaan over de vraag of een geldlening van een van de aandeelhouders van een doorstartende bv toch zakelijk was. De zaak was als volgt.
 
Een bv, actief op het gebied van de woninginrichting, verkeerde in mei 2001 in staat van faillissement. De toenmalige enig aandeelhouder van de fiscale eenheid waartoe de bv behoorde, wilde een doorstart maken met enkele participanten. Tezamen met de vennootschappen van de andere participanten verstrekte zijn holding via een (overname)vennootschap in mei 2001 een lening aan de bv van in totaal ca € 1,1 mln (f 2,5 mln). Ook een bank verstrekte onder normale bancaire voorwaarden een lening van ruim € 3 mln (f 6,7 mln) om de doorstart mogelijk te maken. In juli 2001 werd de leningsovereenkomst tussen de geldverstrekkende vennootschap en de bv op schrift gesteld. De bv was 6,25% rente per jaar verschuldigd, maar vanwege de matige liquiditeitspositie van de bv zou tot en met 31 december 2002 vooralsnog geen rente worden berekend. De hoofdsom van de lening zou vanaf 1 juli 2003 in 36 maandelijkse termijnen moeten worden afgelost. Ook de andere aandeelhouders verstrekten de toegezegde leningen.
 
Uit de jaarstukken over 2002 van de bv was onder meer aangegeven dat de leningen van de aandeelhouders achtergesteld waren bij de banklening, dat in principe 6% rente in rekening werd gebracht maar dat rente pas daadwerkelijk in rekening werd gebracht als de resultaten van de bv dat toelieten, en dat er geen aflossingsschema was.
 
Bij een boekenonderzoek over de aanvaardbaarheid van de aangifte vennootschapsbelasting 2001 van de geldverstrekkende vennootschap kwam de geldlening ter sprake. De inspecteur liet toen al zijn twijfel blijken over de zakelijkheid van de lening. In 2005 ging de bv opnieuw failliet.
 
De geldverstrekkende vennootschap had in 2003 ca € 300.000 (f 650.832) van haar vordering op de bv afgewaardeerd en dit ten laste van het resultaat gebracht. De inspecteur weigerde de afwaardering en stelde zich op het standpunt dat de lening niet zakelijk was, omdat er geen zekerheden waren gesteld, het aflossingsschema niet was nagekomen, geen rente in rekening was gebracht tot ultimo 2002, er uiteindelijk ook geen rente was betaald aan de vennootschap en de lening was achtergesteld bij de banklening.
 
De vennootschap was van mening dat de leningcondities wel zakelijk waren. De bank had als onafhankelijke derde onder vrijwel dezelfde condities een lening verstrekt als de aandeelhouders. Verder berustte de vermelding over de vermeende achterstelling in de jaarstukken 2002 van de bv op een misverstand. Voorts golden de normale bancaire voorwaarden voor alle partijen en werd het ontbreken van zekerheden gecompenseerd door het rentepercentage van 6,25% dat destijds ruim boven de rentevoet lag.
 
De rechtbank bekeek de feiten en kwam tot de conclusie dat uiteindelijk alleen vaststond dat voor de lening geen zekerheden waren bedongen. De inspecteur had voorts niet weersproken dat de bedongen rente daardoor hoger was dan de marktrente op dat moment. Volgens de rechtbank is het in het zakelijk verkeer niet ongebruikelijk dat een hogere rente wordt bedongen als geen zekerheden zijn gesteld. Het ontbreken van het stellen van zekerheden alléén vond de rechtbank daarom in dit g eval onvoldoende om de lening als niet zakelijk te bestempelen. De bv had daardoor terecht in 2003 de afwaardering van de lening ten laste van haar winst kunnen brengen.
 
Bron: Rechtbank Haarlem, 12-12-2008, nr. 08/1017 (gepubliceerd 26-3-2009).

Ruud Vergoossen: jaarrekening kleinbedrijf kan afgeschaft worden

Het kabinet heeft besloten de verplichte deponering ervan af te schaffen, de SRA kwam vorige week met de oproep om dat toch vooral niet te doen. Volgens Vergoossen, directeur Vaktechniek bij BDO en hoogleraar externe financiële verslaggeving, missen de huidige jaarrekeningverplichtingen hun doel en een afschaffing leidt tot lagere kosten.

Ruud Vergoossen mengt zich vandaag in Het Financieele Dagblad in de discussie over het al dan niet afschaffen van de jaarrekening van kleine bedrijven. Het kabinet heeft besloten de verplichte deponering ervan af te schaffen, de SRA kwam vorige week met de oproep om dat toch vooral niet te doen. Volgens Vergoossen, directeur Vaktechniek bij BDO en hoogleraar externe financiële verslaggeving, missen de huidige jaarrekeningverplichtingen hun doel en een afschaffing leidt tot lagere kosten.

Vergoossen zegt dat de voorstellen van de Europese Commissie door Nederland omarmd moeten worden. ‘Ik plaats grote vraagtekens bij het nut van de huidige publicatieplicht, omdat deponering bij het handelsregister pas uiterlijk dertien maanden na balansdatum hoeft plaats te vinden. Daarnaast gaat het bij kleine ondernemingen slechts om een gecomprimeerde balans met toelichting die bovendien niet is onderworpen aan accountantscontrole. De toegevoegde waarde van deze informatieverschaffing tendeert naar nul,’ aldus Vergoossen. Hij wijst bovendien op  een recent onderzoek waaruit blijkt dat meer dan 40% van de ondernemingen überhaupt niet aan de deponeringsplicht voldoet en dat het met de handhaving matig is gesteld.

 

Vergoossen: ‘Het is van tweeën één: de naleving van de deponeringsplicht wordt afgedwongen of deze plicht wordt afgeschaft. De jaarrekening van micro-entiteiten wordt daarnaast vaak slechts gebruikt door kredietverschaffers die de informatie bij de onderneming zelf kunnen opvragen. Ook het kostenaspect moet in ogenschouw worden genomen. Kostenbesparingen kunnen vooral worden gerealiseerd bij het handelsregister en de Belastingdienst die de naleving van de deponeringsplicht controleert. De administratievelastenverlichting voor individuele micro-entiteiten in Nederland zal overigens beperkt zijn. Sinds medio vorig jaar kunnen kleine ondernemingen volstaan met een jaarrekening gebaseerd op de vermogensopstelling en winstberekening uit de belastingaangifte.’

 

De vrees dat de voorstellen van de Europese Commissie leiden tot omzetverlies voor accountants is volgens Vergoossen ongegrond en niet gepast. ‘De ondernemingen waar het hier over gaat, hoeven hun jaarrekening immers niet verplicht te laten controleren door een accountant. Binnenkort houdt het NIVRA een rondetafelconferentie over de voorstellen van de Europese Commissie. Ik hoop en verwacht dat de discussie zich niet beperkt tot kortetermijnbelangen van het accountantsberoep.’

Belastingdienst vraagt om jaarloongegevens

Vanaf 31 maart heeft de Belastingdienst een aantal inhoudingsplichtigen een uitnodigingsbrief gestuurd om hun jaarloongegevens van 2008 aan te leveren.

Vanaf 31 maart heeft de Belastingdienst een aantal inhoudingsplichtigen een uitnodigingsbrief gestuurd om hun jaarloongegevens van 2008 aan te leveren.

 

De inhoudingsplichtigen kunnen deze gegevens aanleveren tot en met 9 mei.
Bij het verwerken van de werknemersgegevens uit de aangifte loonheffingen voor de polisadministratie van UWV is in 2008 een aantal knelpunten opgetreden. Hierdoor beschikt de Belastingdienst niet in alle gevallen over correcte jaarloongegevens om de heffingsprocessen en toeslagenprocessen uit te voeren.
Daarom vraagt zij de inhoudingsplichtigen bij wie dat is vastgesteld, per brief om de jaarloongegevens aan te leveren.
Bron en meer informatie: De Belastingdienst

Badwill alleen in aanmerking te nemen bij aannemelijke onderrentabiliteit

Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een bv geen passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv diverse activa uit een faillissementsboedel had gekocht. De bv had niet aannemelijk gemaakt dat in verband met onderrentabiliteit minder voor de activa was betaald dan de intrinsieke waarde daarvan.

 

Volledig bericht

Als er een verschil bestaat tussen de aankoopprijs van een onderneming (activa en passiva) en de hogere intrinsieke waarde en dat zijn oorzaak vindt in onderrentabiliteit (te verwachten verliezen en lasten), is in beginsel sprake van badwill. De badwill zou op de fiscale balans op verschillende manieren kunnen worden verwerkt: hetzij door het opnemen van een passiefpost die in enkele jaren ten gunste van het resultaat vrijvalt, hetzij door de badwill evenredig af te boeken op daarvoor in aanmerking komende (veelal slijtende) activa. Over de wijze waarop badwill tot uitdrukking moet worden gebracht, zijn de meningen in de literatuur verdeeld. Het fiscale belang bij de keuze voor het passiveren van badwill kan onder meer zijn gelegen in het ‘naar voren halen van winsten’ door de vrijval van badwill – voor zover de (door de passivering) hoger gewaardeerde activa een langere afschrijvingstermijn hebben dan de termijn waarin de badwill ten gunste van de fiscale winst wordt gebracht – hetgeen weer van belang kan zijn voor de verliesverrekening.
 
Rechtbank Breda heeft onlangs een uitspraak gedaan over de vraag of een bv een passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv in 2003 diverse activa (inventaris en voorraden) uit een faillissementsboedel van een andere bv had gekocht. De bv had de activa gekocht voor een prijs van € 75.000, maar stelde dat de werkelijke waarde daarvan € 498.557 was. Voor het verschil van beide bedragen (€ 423.557) wilde de bv op de fiscale balans van 31 december 2003 een passiefpost badwill in aanmerking nemen. De inspecteur ging daarmee niet akkoord.
 
De rechtbank was van oordeel dat de bv er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat de bv minder dan de intrinsieke waarde voor de activa had betaald in verband met onderrentabiliteit. De rechtbank vond het daarbij van belang dat de curator van de gefailleerde bv had verklaard dat geen korting was gegeven voor onderrentabiliteit en dat daarover geheel niet was gesproken.
 
De bv overlegde nog een fax van een taxateur waarin stond aangegeven dat de overgenomen inventaris een waarde had van € 285.000 en de overgenomen voorraad een waarde van € 250.000. De taxatie was gedaan in opdracht van een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank vond de taxatie wegens gebrek aan detaillering en informatie over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten niet van doorslaggevend belang voor de waardering van de activa. Verder merkte de rechtbank nog op dat -ook al zouden de activa de door de bv bepleite intrinsieke waarde hebben- dan stond daarmee nog niet vast dat onderrentabiliteit de reden was om hiervoor minder te betalen.
 
Opmerking
In de fiscale vakliteratuur bestaan diverse omschrijvingen van badwill. Een secure omschrijving van het begrip ‘echte badwill’ is als volgt. Echte badwill is het verschil tussen de aankoopprijs en de hogere intrinsieke waarde van (een deel van) een onderneming dat wordt veroorzaakt door de in de toekomst te verwachten onderrentabiliteit, voor zover dit verschil:

  1. niet kan worden beschouwd als een correctie op de waarde van specifieke vermogensbestanddelen;
  2. niet kan worden beschouwd als een ‘vergoeding’ voor op korte termijn te maken reorganisatiekosten en
  3. niet kan worden toegerekend aan slechts een specifiek activum.

Bron: Rechtbank Breda, 28-1-2009, nr. 07/4163 (gepubliceerd 19-3-2009).

Btw uit het buitenland terugvragen eenvoudiger voor ondernemers

Voor veel ondernemers wordt het makkelijker om btw terug te vragen die in rekening is gebracht in een andere Europese lidstaat. Vanaf 1 januari 2010 kunnen zij deze btw terugvragen via de Nederlandse Belastingdienst.

Voor veel ondernemers wordt het makkelijker om btw terug te vragen die in rekening is gebracht in een andere Europese lidstaat. Vanaf 1 januari 2010 kunnen zij deze btw terugvragen via de Nederlandse Belastingdienst. Ook hoeven ondernemers die grensoverschrijdende diensten aan andere ondernemers verrichten doorgaans geen btw meer te factureren. Btw-fraude wordt aan de hand van nieuwe regels scherper aangepakt.

Op voorstel van staatssecretaris De Jager van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met een wijziging van de Wet op de omzetbelasting. Hierdoor hoeven ondernemers voor het doen van een verzoek om teruggaaf vanaf 1 januari 2010 niet meer in contact te treden met buitenlandse belastingdiensten en wordt er sneller uitbetaald. Buitenlandse belastingdiensten moeten rente vergoeden als ze de gestelde termijn niet halen.

 

Vanaf 2010 wordt de omzetbelasting veelal geheven op de plaats waar de afnemende ondernemer is gevestigd. Hierdoor hoeft er doorgaans geen buitenlandse btw op de factuur in rekening gebracht te worden. Deze ondernemers dienen periodiek een overzicht bij de Belastingdienst in van diensten die zij hebben verricht aan buitenlandse ondernemers. Zij kunnen er zelf voor kiezen dit maandelijks of eenmaal per kwartaal te doen. Ondernemers die meer dan € 100.000 per kwartaal aan goederen aan andere lidstaten leveren, moeten per maand een opgave verstrekken. Hiermee wordt btw-fraude tegengegaan. De wetswijziging vloeit voort uit afspraken die de Europese ministers van Financiën maakten in het zogenaamde btw-pakket en de frauderichtlijn. De richtlijnen verschenen begin 2008 en begin 2009.