Hoe waardeer ik onderhanden werk? Nieuwe afspraken met bedrijfsleven

De regeling voor het waarderen van onderhanden werk is verduidelijkt. De regeling geldt al sinds 1 januari 2007. De nieuwe werkwijze vermindert de administratieve lasten voor bedrijven.

De Belastingdienst heeft daarover afspraken gemaakt met 3 brancheorganisaties: Bouwend Nederland, UNETO-VNI en FME-CWM. Ook bedrijven uit andere sectoren waarbij deze problematiek speelt, kunnen de regeling toepassen.

Administratieve lasten verminderen
De vernieuwde waarderingsregeling moet de administratieve lasten voor bedrijven verminderen. Ook worden de verschillen tussen de commerciële en fiscale waardering beperkt.

Alle afspraken staan in de Uitwerking waardering onderhanden werk.

De regeling voor het waarderen van onderhanden werk is verduidelijkt. De regeling geldt al sinds 1 januari 2007. De nieuwe werkwijze vermindert de administratieve lasten voor bedrijven.

De Belastingdienst heeft daarover afspraken gemaakt met 3 brancheorganisaties: Bouwend Nederland, UNETO-VNI en FME-CWM. Ook bedrijven uit andere sectoren waarbij deze problematiek speelt, kunnen de regeling toepassen.

Administratieve lasten verminderen

De vernieuwde waarderingsregeling moet de administratieve lasten voor bedrijven verminderen. Ook worden de verschillen tussen de commerciële en fiscale waardering beperkt.

Alle afspraken staan in de Uitwerking waardering onderhanden werk.

Overname bedrijfsmiddelen tegen lagere prijs dan waarde economisch verkeer was toch zakelijk: geen schenkingsrecht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven.

 

Volledig bericht

De Hoge Raad heeft onlangs twee interessante arresten gewezen over schenkingsrecht en bedrijfsopvolging binnen familieverband. In beide procedures zette de zoon en de dochter de onderneming voort die voorheen in maatschapsverband met de ouders was gedreven. Zij gaven daarbij uitvoering aan het voortzettingsbeding in hun maatschapsakte. De voortzettende zoon/dochter nam de bedrijfsmiddelen van de uittredende ouders over voor een lagere prijs dan de waarde in het economische verkeer. De inspecteur legde een aanslag voor het recht van schenking op omdat volgens hem sprake was van een schenking. Hof Den Haag en de Advocaat-Generaal van de Hoge Raad waren het daarmee eens omdat er een verschil bestond tussen de waarde in het economische verkeer en de betaalde overnameprijs voor de bedrijfsmiddelen.
 
De Hoge Raad heeft beide hofuitspraken echter vernietigd. De Hoge Raad bepaalt dat het wetsartikel in de Successiewet over de heffingsgrondslag geen rol speelt bij de vraag of er sprake is van een schenking. Om een schenking te kunnen aannemen is niet maatgevend of sprake is van een waardeverschil tussen de waarde in het economische verkeer en de overnameprijs voor de overgenomen bedrijfsmiddelen, maar of sprake is van een schenking volgens het Burgerlijk Wetboek. Volgens het Burgerlijk Wetboek is sprake van een schenking als aan een bepaalde handeling een bedoeling tot bevoordeling ten laste van het eigen vermogen ten grondslag ligt.
 
Voorts wees de belastingkamer van de Hoge Raad naar een arrest van de civiele kamer van de Hoge Raad uit 2004. In dat arrest was sprake van een voorheen door vader en zoon in maatschapsverband uitgeoefend agrarisch bedrijf dat werd voortgezet door de zoon. De Hoge Raad had daarbij onder meer overwogen dat de rechtsbetrekkingen tussen deelgenoten in een gemeenschap worden beheerst door de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Deze maatstaven staan in het algemeen in de weg aan een waardering van ondernemingsgoederen die voortzetting van een (nog juist lonend) bedrijf onmogelijk maakt.
 
De belastingkamer van de Hoge Raad verbond hieraan de conclusie dat hieruit voortvloeit dat in het algemeen sprake zal zijn van nakoming van een verplichting – en niet van de bedoeling tot bevoordeling – voor zover de waardering op een lagere waarde dan de economische waarde noodzakelijk is om de voortgezette bedrijfsuitoefening te verzekeren.
 
In beide procedures had de inspecteur niet weersproken dat de overnamesom op een zodanig bedrag was gesteld om de onderneming nog juist lonend te kunnen voortzetten. Ook waren niet van omstandigheden gebleken die aanleiding zou kunnen geven dat het uitgangspunt van het civiele arrest uit 2004 niet van toepassing was.
 
Bron: Hoge Raad, 20-3-2009, nr. 43393 en 43394.

Geen fiscaal ondernemerschap voor inkomstenbelasting bij werkzaamheden zonder zelfstandig karakter

In een recente zaak voor Hof Amsterdam speelde de vraag of de uitoefening van werkzaamheden uit hoofde van een eenmanszaak in een specifiek geval konden worden aangemerkt als een onderneming voor de inkomstenbelasting.

 

Volledig bericht

Voor fiscale doeleinden maakt het verschil of inkomsten kunnen worden aangemerkt als winst uit onderneming of als resultaat uit overige werkzaamheden. Bij winst uit onderneming kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van een aantal fiscale faciliteiten voor ondernemers, zoals de zelfstandigenaftrek, de investeringsaftrek, de willekeurige afschrijving en de vorming van een oudedagsreserve. Deze faciliteiten staan echter niet open indien sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Daarnaast is ook de per 1 januari 2007 ingevoerde MKB-winstvrijstelling niet van toepassing bij resultaat uit overige werkzaamheden en wel bij winst uit onderneming. Of sprake is van winst uit onderneming hangt veelal af van de feitelijke omstandigheden van het geval.
 
In een recente zaak voor Hof Amsterdam speelde de vraag of de uitoefening van werkzaamheden uit hoofde van een eenmanszaak in een specifiek geval konden worden aangemerkt als een onderneming voor de inkomstenbelasting. Het ging in deze zaak om een man die, naast zijn volledige baan als buschauffeur, een koeriersbedrijf als eenmanszaak exploiteerde. De man had het koeriersbedrijf in 1999 laten inschrijven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De werkzaamheden van het bedrijf bestonden onder meer uit plaatsing, reparatie en onderhoud van cv’s en airco’s voor een bepaalde opdrachtgever.
 
In zijn aangiften inkomstenbelasting voor 2001 en 2002 had de man de inkomsten uit het bedrijf aangegeven als winst uit onderneming. Tevens had hij diverse ondernemingsfaciliteiten (onder meer de investeringsaftrek) geclaimd. De inspecteur corrigeerde deze aangiften 2001 en 2002 op diverse punten, ook voor wat betreft de ondernemingsfaciliteiten. De inspecteur stelde zich daarbij op het standpunt dat geen sprake was van een onderneming, maar van resultaat uit overige werkzaamheden. Nadat zijn bezwaar hiertegen was afgewezen, ging de man in beroep bij Rechtbank Haarlem. De rechtbank.  stelde de inspecteur in het gelijk. Vervolgens bracht de man de zaak in hoger beroep voor Hof Amsterdam.
 
Het hof stelde voorop dat onder een onderneming wordt verstaan: een organisatie van arbeid en kapitaal, gericht op deelname aan het maatschappelijke productieproces met het oogmerk om winst te behalen. Op grond van de wet wordt de uitoefening van het zelfstandige beroep ook als onderneming aangemerkt.
 
Bepalend voor de vraag of de man als zelfstandige beroepsbeoefenaar werkzaamheden verrichtte in een voor zijn rekening gedreven onderneming, was volgens het hof:

  • dat de man voldoende zelfstandigheid bezat ten opzichte van zijn opdrachtgevers;
  • dat hij niet slechts incidenteel opdrachten aanvaardde maar streefde naar continuïteit door het verkrijgen van verschillende opdrachten; en
  • dat hij ondernemingsrisico liep.

Daarbij was voor het lopen van ondernemingsrisico relevant of de man voor het verwerven van opbrengsten afhankelijk was van het zelfstandig aantrekken en behouden van opdrachtgevers en of in het kader van de beroepsuitoefening risico’s van enige betekenis werden gelopen ter zake van investeringen in bedrijfsmiddelen of ter zake van debiteuren.
 
Het hof overwoog dat de man maar één opdrachtgever had en dat hij zijn werkzaamheden bij cliënten van de opdrachtgever uitsluitend onder verantwoordelijkheid van die opdrachtgever verrichtte. Verder zond de man uitsluitend aan deze opdrachtgever facturen voor zijn uren en zijn onkosten, waarbij hij geen debiteurenrisico van enig belang liep. Ook nam het hof in aanmerking dat de man zijn werkzaamheden voor de opdrachtgever verrichtte naast zijn volledige baan, dat de afspraken tussen de man en zijn opdrachtgever niet in een contract waren vastgelegd en dat de man naar derden niet als zelfstandige optrad.
 
Gelet op de aard en omvang van de werkzaamheden van de man, oordeelde het hof dat geen sprake was van fiscaal ondernemerschap voor de inkomstenbelasting. Het daarvoor noodzakelijke zelfstandige karakter ontbrak en ook was geen sprake van het lopen van risico. Het hof stelde de inspecteur in het gelijk en concludeerde – evenals de rechtbank – dat de opbrengsten moesten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden.
 
Bron: Hof Amsterdam, 25-2-2009, nr. 07/00802 en 07/00803

UEFA wil topspelers belasten

Ook rijke clubs moeten extra belasting betalen bij de aankoop van topspelers. Met dit idee speelt de Europese voetbalorganisatie UEFA.

Ook rijke clubs moeten extra belasting betalen bij de aankoop van topspelers. Met dit idee speelt de Europese voetbalorganisatie UEFA.

De UEFA hoopt hiermee de hoge geldsommen van sommige topclubs te kunnen indammen. Met dit geld zou in een later stadium ook kleinere clubs kunnen worden gefinancierd. Hiermee ontstaat volgens de UEFA meer evenwicht in grote competities, die vooralsnog worden bepaald door de grote clubs. De aankoop van topspelers brengt sommige clubs aan de rand van het faillissement. Zelfs de kredietcrisis lijkt in het topvoetbal geen invloed te hebben: topspelers in de Premier League verdienen wel tot € 125.000 per week.
Luxe tax

De Amerikaanse Major League Baseball hanteert al de zogenaamde ‘luxe tax’. Met het hele team wordt een salarisgrens afgesproken. Indien een speler hoger salaris krijgt, dan wordt dit extra belast. Dat geld gaat dan naar de minder bedeelde clubs.

Bron: Express.be

Steeds meer onvolledige aow-uitkeringen

Het aantal onvolledige aow-uitkeringen stijgt flink. In december ging het om 464.000 gevallen. Dat is 17 procent van het totaal aantal aow-uitkeringen.

Het aantal onvolledige aow-uitkeringen stijgt flink. In december ging het om 464.000 gevallen. Dat is 17 procent van het totaal aantal aow-uitkeringen.

 

Het aantal onvolledige uitkeringen is de afgelopen twintig jaar meer dan verdrievoudigd. Dat blijkt uit maandag door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gepubliceerde cijfers.
Vooral door de toegenomen migratie komen er steeds meer mensen die geen volledige aow-rechten hebben opgebouwd. Aan de ene kant gaat het om mensen die op volwassen leeftijd naar Nederland zijn gekomen en anderzijds betreft het mensen die voor hun 65e Nederland hebben verlaten. De hoogte van de uitkering is afhankelijk van het aantal verzekerde jaren.
Vooral in de Randstad
Vooral in de Randstad krijgen veel mensen een onvolledige aow-uitkering. Dat komt omdat daar veel eerste generatie niet-westerse allochtonen wonen.
Door de stijging van het aantal onvolledige aow-uitkeringsgerechtigden is het aantal 65-plussers met een bijstandsuitkering de afgelopen tien jaar verdubbeld. Door hun lagere aow zijn ze onder het bestaansminimum terecht gekomen.
Onlangs stelde staatssecretaris Jette Klijnsma (Sociale Zaken) de Tweede Kamer voor om de aow en de bijstand door ‘een loket’ (Sociale Verzekeringsbank) te laten behandelen. Op die manier wil ze voorkomen dat ouderen de aanvullende bijstand missen. Die bijstanduitkering is nu nog een taak van gemeenten.

 
(c) ANP 2009 alle rechten voorbehouden