Nieuw Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst

Op 2 juli 2009 is het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gepubliceerd in de Staatscourant. Een belangrijke wijziging betreft de verzwaring van de bestuurlijke boete bij het verzwijgen van box 3-inkomen (met name spaargelden in het buitenland).

Op 2 juli 2009 is het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gepubliceerd in de Staatscourant. Een belangrijke wijziging betreft de verzwaring van de bestuurlijke boete bij het verzwijgen van box 3-inkomen (met name spaargelden in het buitenland). De wettelijke vergrijpboete bij deze overtreding is met ingang van 2 juli 2009 verhoogd van maximaal 100% van de grondslag van deze boete naar maximaal 300%. De grondslag is kort gezegd de verschuldigde belasting over het box 3-inkomen zoals deze bij de gewone aanslag of de navorderingaanslag is vastgesteld. Op grond van het nieuwe besluit bedraagt de vergrijpboete bij opzet in beginsel 150% en bij grove schuld 75%. Bij herhaling van de overtreding kan deze boete maximaal worden verdubbeld tot 300% respectievelijk 150%. Verder is ook het verzuimboetebeleid bij (gedeeltelijke) niet of te late betaling van motorrijtuigenbelasting gewijzigd. Het besluit is op 2 juli 2009 in de Staatscourant gepubliceerd en is op 4 juli 2009 in werking getreden.

 

Volledig bericht

Op 2 juli 2009 is het nieuwe Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst gepubliceerd in de Staatscourant. De wijzigingen van het besluit vinden onder meer hun wettelijke basis in het wetsvoorstel Fiscaal stimuleringspakket en overige fiscale maatregelen dat de Eerste Kamer op 30 juni 2009 heeft aangenomen.
 
Een belangrijke wijziging uit het besluit betreft de verzwaring van de bestuurlijke boete bij het verzwijgen van box 3-inkomen (met name spaargelden in het buitenland). De wettelijke vergrijpboete bij deze overtreding is met ingang van 2 juli 2009 verhoogd van maximaal 100% van de grondslag van deze boete naar maximaal 300%. De grondslag is kort gezegd de verschuldigde belasting over het box 3-inkomen zoals deze bij de gewone aanslag of de navorderingaanslag is vastgesteld.
 
Ingeval de inspecteur bij het vaststellen van een gewone aanslag een vergrijpboete oplegt, bedraagt de boete in geval van opzet in beginsel 150% van de grondslag. Ingeval de inspecteur bij het vaststellen van een navorderingsaanslag een vergrijpboete oplegt, bedraagt de boete in geval van grove schuld in beginsel 75% van de grondslag en in geval van opzet 150% van de grondslag. Bij herhaling van de overtreding kan de vergrijpboete maximaal worden verdubbeld tot 150% bij grove schuld (alleen bij navorderingsaanslagen) en tot 300% bij opzet.
 
Verder is onder meer het verzuimboetebeleid bij (gedeeltelijke) niet of te late betaling van motorrijtuigenbelasting gewijzigd.
 
Het besluit is op 2 juli 2009 in de Staatscourant gepubliceerd en is op 4 juli 2009 in werking getreden. Het voorgaande besluit van 9 december 2008 is per dezelfde datum ingetrokken.
 
Bron: Ministerie van Financiën, 25-6-2009, nr. CPP2009/1062M; Staatscourant, 2-7-2009, nr. 9896

Bepaling waarde in het economische verkeer

De Wet IB 2001 bepaalt dat de bezittingen en schulden in box 3 gewaardeerd moeten worden op de ‘waarde in het economisch verkeer’.

De Wet IB 2001 bepaalt dat de bezittingen en schulden in box 3 gewaardeerd moeten worden op de ‘waarde in het economisch verkeer’. Een mooi begrip, maar wat houdt het in? Allereerst is van belang te constateren dat de Wet de waarde in het economische verkeer in Nederland bedoelt. Zo zal bijvoorbeeld vermogen dat in het buitenland is geblokkeerd in Nederland, een lagere waarde hebben dan in het desbetreffende land waar het vrij besteedbaar is. De lagere, voor Nederland geldende waarde in het economische verkeer zal dan als maatstaf moeten worden genomen.
Het begrip ‘waarde in het economisch verkeer’ zou omschreven kunnen worden als de prijs voor een object die op de meest geschikte wijze na de beste voorbereiding door de meestbiedende gegadigde zou zijn geboden/betaald. Deze waarde in het economische verkeer lijkt mij niet de prijs te zijn die de meest bekwame en ervaren onderhandelaar bij de hardste onderhandelingen, het gunstigste moment afwachtend, en na het uitkiezen van de tegenpartij die de zwakste onderhandelingspositie heeft, zou hebben kunnen bereiken. (Ontleend aan Hof ’s Gravenhage, 15 juni 1981, VN 1982, pag. 1759.) Een mooie heldere definitie, maar de praktijk is soms wat weerbarstig. Zo werd recent een Citroën DS cabriolet geveild voor € 335.000. Het autoblad waar dit in stond, gaf aan dat dit een waanzinnig hoge prijs was. Een jaar of 4 geleden schijnt er ook een geveild te zijn voor € 175.000, terwijl deze auto’s volgens het blad een gangbare prijs hebben tussen de € 75.000 en € 125.000. Nu hebt u ook zo’n bolide in de garage staan en stel dat u die in box 3 moet aangeven (daarbij aannemend dat hij niet is uitgesloten van ‘bezittingen’ voor box 3, omdat het roerende zaken zijn die voor persoonlijke doeleinden worden gebruikt (art 5.3 lid 2 Wet IB 2001) en ook niet kwalificeert voor de kunstvrijstelling), tegen welke waarde moet dat dan? Er is een duidelijke markt voor dit soort bezittingen: de veiling. Daar komen prijzen tot stand tussen van elkaar onafhankelijke partijen. Veilingprijzen zijn een mooie indicatie, maar ook niet meer dan dat. Denk maar aan uitzonderlijke omstandigheden bij geveilde auto’s, zoals auto’s die van bekende personen zijn geweest. Een taxatierapport van een erkend taxateur is hier aan te bevelen.

Discussie over onroerende zaken

In de praktijk leveren ook onroerende zaken discussie op. We hebben daar de WOZ-waarderingen en men zou kunnen denken: die zijn leuk te gebruiken voor box 3. Helaas, al bij de invoering van de Wet IB 2001 werd nadrukkelijk aangegeven dat de WOZ-waarde niet kan dienen als basis voor de box-3-waardering. De Staatssecretaris bevestigde dat nog eens in een besluit van 2004, waarin hij onder andere aangeeft dat voor de door de belastingplichtige verhuurde onroerende zaken de WOZ-waarde niet als basis kan worden gebruikt voor de box-3-waardering. Hij geeft overigens aan dat de WOZ-waarde wél gebruikt kan worden als basis indien de belastingplichtige de betreffende onroerende zaak voor 70% of meer zelf gebruikt.

Verder geeft dit besluit aan dat er voor verhuurde onroerende zaken geen algemene regels te geven zijn ter bepaling van de waarde ten behoeve van box 3, omdat die waarde van te veel factoren afhangt. Ook hier geldt dat de waarderingsgrondslag de waarde is in het economische verkeer en dat deze het beste kan worden onderbouwd met een waarderingsrapport van een taxateur.

Waarde in het economisch verkeer

Ook voor tweede woningen, vakantiehuizen e.d. (in binnen- of buitenland) geldt als grondslag de waarde in het economische verkeer. Dit geldt ook voor huizen die door de belastingplichtige zelf voor 70% of meer worden gebruikt. Ook hier is de WOZ-waarde geen basis. Ook in het geval het buitenland een waarderingssysteem kent dat vergelijkbaar is met ons WOZ-systeem, dient ook voor deze onroerende zaken de waarde in het economische verkeer als grondslag en niet de buitenlandse WOZ-waarde. In de praktijk leidt deze waarderingsregel niet tot al te veel problemen, daar de meeste verdragen de heffing over in het buitenland gelegen onroerende zaken aan dit buitenland toewijzen.

Waarderingsrapport

Daar waar er een markt is, kunnen de op deze markt tot stand gekomen prijzen een mooi hulpmiddel of indicatie zijn. Is er geen markt voorhanden of zijn de op deze markt tot stand komende prijzen geen goede indicatie om wat voor reden dan ook, dan zal een waarderingsrapport door een erkende taxateur en/of overleg met de Belastingdienst uitkomst moeten bieden.

[Drs. A.T. Valkenburg, PKF Wallast Amsterdam]