Gebruikelijk loonregeling ook van toepassing op in Nederland werkzame dga met Belgische houdstervennootschap

Hof Den Haag heeft onlangs beslist dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing was in een situatie van een in België wonende orthodontist die in 2003 een praktijk had in Nederland.

Samenvatting

Hof Den Haag heeft onlangs beslist dat de gebruikelijkloonregeling ook van toepassing was in een situatie van een in België wonende orthodontist die in 2003 een praktijk had in Nederland. Zij hield tezamen met haar echtgenoot via een in België gevestigde rechtspersoon alle aandelen in de bv waarin de orthodontistenpraktijk werd uitgeoefend. Het hof was met de rechtbank van oordeel dat uit de artikelsgewijze toelichting op het nieuwe belastingverdrag met België uit 2001 bleek dat bij de totstandkoming van het nieuwe verdrag de gebruikelijkloonregeling aan de orde was geweest. Daaruit volgt de conclusie dat de gebruikelijkloonregeling in de relatie met België wel van toepassing kan zijn. Het hof volgde de inspecteur in zijn benaderingswijze voor het vaststellen van de hoogte van het gebruikelijke loon. De inspecteur had gewezen op de schaarste aan orthodontisten en hun verdiencapaciteit en dat een gekwalificeerde vervanger geen genoegen zou nemen met de bedragen zoals genoemd in de ‘richtlijn van de NMT’. Het hof vond het aannemelijk dat een vergelijkbare orthodontist een vergelijkbaar loon zou hebben ontvangen van de bv als het gebruikelijke loon zoals de inspecteur voorstond.

Volledig artikel

Een directeur-grootaandeelhouder (dga) wordt voor de loon- en inkomstenbelasting geacht ten minste een bepaald bedrag aan salaris -fictief loon- te ontvangen van zijn eigen bv. Voor het jaar 2011 is dit € 41.000. Voor bepaalde situaties mag hij van een lager bedrag aan fictief loon uitgaan en in andere situaties moet hij juist een hoger bedrag in aanmerking nemen. Deze regeling staat ook bekend als de gebruikelijkloonregeling.

Hof Den Haag heeft onlangs uitspraak gedaan in een feitelijke procedure over de hoogte van het gebruikelijke loon van een in België wonende orthodontist met een praktijk in Nederland. De zaak was vereenvoudigd weergegeven als volgt.

Een vrouw was bestuurder van een in Nederland gevestigde bv waarin een orthodontistenpraktijk werd uitgeoefend. Van deze bv hield zij tezamen met haar echtgenoot middellijk alle aandelen via een Belgische houdstervennootschap. In de orthodontistenpraktijk werkten in 2003 negen werknemers inclusief de vrouw zelf. De winst van de bv bedroeg over 2003 € 331.074. Het hoogste salaris van de werknemers (exclusief de orthodontiste) bedroeg € 35.935 uitgaande van drie dagen per week. Naar aanleiding van een in 2004 ingesteld boekenonderzoek bij de bv legde de inspecteur de bv over de periode 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 een naheffingsaanslag in de loonbelasting en premie volksverzekeringen op tot een te betalen bedrag van € 76.729. Reden hiervoor was dat de inspecteur het voor het jaar 2003 aangegeven loon van de orthodontiste met toepassing van de zogeheten

 

afroommethode met € 77.017  had verhoogd in verband met de gebruikelijkloonregeling.De bv was het daarmee niet eens en ging in beroep bij Rechtbank Den Haag. Zo stelde de bv onder meer dat de gebruikelijkloonregeling in de verdragstoepassing met België niet van toepassing kon zijn. Op basis van de artikelsgewijze toelichting op het nieuwe belastingverdrag met België uit 2001 stelde de rechtbank vast dat bij de totstandkoming van het nieuwe verdrag de gebruikelijkloonregeling aan de orde was geweest. Daaruit trok de rechtbank de conclusie dat de gebruikelijkloonregeling in de relatie met België wel van toepassing kan zijn. Verder was de rechtbank van oordeel dat de opbrengsten van de bv nagenoeg geheel voortvloeiden uit de arbeid van de orthodontiste binnen de bv en dat de inspecteur daardoor het gebruikelijk loon met toepassing van de afroommethode had kunnen vaststellen. De bv ging in hoger beroep bij Hof Den Haag.

Voor het hof stelde de bv onder meer dat het gebruikelijke loon van de orthodontiste niet aan de hand van de afroommethode kon worden vastgesteld. Voor zover dat toch het geval zou zijn, zou dat niet tot een correctie van het in aanmerking genomen loon kunnen leiden. De inspecteur was van mening dat het in aanmerking genomen gebruikelijk loon niet te hoog was. Hij wees op de onmisbaarheid van de orthodontiste voor de praktijkvoering van de bv. Bij uitval van de orthodontiste als gevolg van ziekte, overlijden of anderszins zou de bv moeten voorzien in een gekwalificeerde vervanger, omdat anders de inkomstenstroom van de bv vrijwel direct zou wegvallen. De vervanger zou op marktconforme voorwaarden moeten worden aangetrokken en gezien de schaarste aan orthodontisten gekoppeld aan de hoge verdiencapaciteit van orthodontisten, zal een orthodontist geen genoegen nemen met de bedragen zoals genoemd in de ‘richtlijn van de NMT’. 

Het hof volgde de inspecteur in zijn benaderingswijze voor het vaststellen van de hoogte van het gebruikelijke loon. Het was aannemelijk dat een vergelijkbare orthodontist een vergelijkbaar loon zou hebben ontvangen van de bv als het gebruikelijke loon zoals de inspecteur voorstond.  Het hof zag geen aanleiding voor een correctie op het door de inspecteur vastgestelde gebruikelijke loon.

Opmerkingen


Voor het jaar 2011 bedraagt het bedrag aan fictief loon ten minste € 41.000. Op dit bedrag bestaan enkele correctiemogelijkheden. (Houdt u vast voor de ingewikkelde regeling.)
- Als het gebruikelijke salaris van directeuren met dezelfde of soortgelijke functie maar die geen aanmerkelijk belang in een BV hebben, lager is, mag u het fictieve loon verlagen naar dat lagere gebruikelijke salaris. 
- Als het gebruikelijke salaris van werknemers (directeuren) met dezelfde of soortgelijke functie maar die geen aanmerkelijk belang in een BV hebben, hoger is, mag het salaris niet in belangrijke mate (30%) afwijken van dat gebruikelijke hogere salaris. In deze situatie geldt nog de aanvullende voorwaarde dat het salaris niet lager mag zijn dan dat van de meestverdienende werknemer (zonder aanmerkelijkbelangaandelen) in de BV of daarmee verbonden vennootschappen;
- Als het gebruikelijke loon van directeuren zonder aanmerkelijk belang lager is dan het loon van de meestverdienende werknemer in de BV (of verbonden vennootschappen) mag u uw salaris verminderen totdat het niet meer in belangrijke mate (30%) afwijkt van dat gebruikelijke loon.
 
Bron: Hof Den Haag, 25-3-2011, nr. 09/00475 (gepubliceerd 1-4-2011).

 

 

 

 

Gebruikelijkloonregeling versoepeld

Staatssecretaris De Jager van Financiën versoepelt de gebruikelijkloonregeling voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) van vennootschappen.

Staatssecretaris De Jager van Financiën versoepelt de gebruikelijkloonregeling voor directeuren-grootaandeelhouders (dga’s) van vennootschappen.

 

Bedrijven mogen het gebruikelijk loon van de dga in 2009 en 2010 verlagen als de bedrijfsresultaten door de economische crisis zijn verslechterd.

Het besluit waarin de staatssecretaris deze maatregel goedkeurt, kwam tot stand na overleg met vertegenwoordigers van VNO-NCW, de NOAB en SRA. Het besluit is te downloaden van de website van het ministerie van Financiën.

 

Bron: De Belastingdienst >>

Dga mocht lening aan eigen bv in jaar van verstrekking afwaarderen ten laste van box 1-inkomen

De rechtbank stelde de inspecteur op alle punten in het ongelijk en oordeelde dat de dga de afwaardering op de lening op grond van de tbs-regeling ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen.

Als een directeur-grootaandeelhouder (dga) een lening verstrekt aan zijn eigen bv geldt de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (‘tbs-regeling’). Het belastbare inkomen uit de tbs-regeling wordt in box 1 belast met inkomstenbelasting. In het onderhavige geval had een dga in 2005 een lening verstrekt aan zijn bv en later in datzelfde jaar afgewaardeerd ten laste van zijn inkomen in box 1. De inspecteur was het hiermee niet eens en hield bij het opleggen van de aanslag geen rekening met de afwaardering. Rechtbank Breda oordeelde dat sprake was van het ter beschikking stellen van een vermogensbestanddeel in de zin van de tbs-regeling, omdat de lening zowel in civielrechtelijke als fiscale zin een lening was. De dga mocht de afwaardering daarom ten laste van zijn box 1-inkomen brengen. De lening was in civielrechtelijke zin een lening, onder meer omdat uit de overeenkomst bleek dat de bv een terugbetalingsverplichting had ten opzichte van haar dga. Daarnaast was de lening ook in fiscale zin een lening. De dga had namelijk aangetoond dat hij met de lening de bv en haar dochtervennootschap door een moeilijke tijd wilde helpen, terwijl de inspecteur niet kon aantonen dat de situatie zo uitzichtloos was dat sprake was van een bodemloze put. Ten slotte oordeelde de rechtbank dat de gehele lening onder de tbs-regeling viel, zonder onderscheid naar eventuele (on)zakelijkheid daarvan.

 

Volledig bericht

Indien u als directeur-grootaandeelhouder (hierna: ‘dga’) een privé-vermogensbestanddeel aan uw bv ter beschikking stelt, worden de inkomsten uit deze terbeschikkingstelling in box 1 als resultaat uit overige werkzaamheden met inkomstenbelasting belast. Dit volgt uit de zogenoemde terbeschikkingstellingsregeling (hierna: ‘tbs-regeling’). Een voorbeeld daarvan is wanneer geldmiddelen ter beschikking worden gesteld in de vorm van een lening aan de eigen bv. Een lening kan worden afgewaardeerd door de geldverstrekker als er een reëel risico is dat de vordering niet of deels niet zal worden afgelost. Rechtbank Breda heeft onlangs een uitspraak gedaan over een lening die in hetzelfde jaar van verstrekking werd afgewaardeerd door de dga van een bv. De zaak was als volgt.

Een dga had in 2005 een lening van € 174.233 verstrekt aan zijn bv. Door deze lening nam de vordering in rekening-courant van de dga op zijn bv toe. De dga had in zijn aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2005 de vordering met een bedrag van € 148.866 afgewaardeerd en dit ten laste van zijn inkomen gebracht.

De inspecteur was het niet eens met deze afwaardering ten laste van het inkomen in box 1 en corrigeerde de aangifte. Nadat de aandeelhouder in bezwaar was gegaan, moest Rechtbank Breda oordelen of de dga de afwaardering ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen. De inspecteur had diverse standpunten waarom hij vond dat de vordering niet onder de tbs-regeling viel. Ten eerste vond hij dat de lening geen lening in civielrechtelijke zin was. De rechtbank oordeelde dat wel sprake was van een lening in civielrechtelijke zin, onder meer omdat de bv een terugbetalingsverplichting had ten opzichte van haar dga, die door de dga ook kon worden afgedwongen. Dat bleek namelijk uit de rekening-courantovereenkomst tussen de dga en zijn bv.

Ten tweede stelde de inspecteur dat als toch sprake was van een lening in civielrechtelijke zin, de lening geen lening in fiscale zin zou zijn. De inspecteur was in dat geval van mening dat sprake was van een zogenoemde bodemlozeputlening, omdat de bv vanaf 2001 een negatief eigen vermogen had en met uitzondering van 2004 ieder jaar een negatief resultaat had behaald. Bij een bodemlozeputlening verstrekt een aandeelhouder een lening aan zijn bv, waarbij voor hem op het moment van verstrekking al duidelijk moest zijn geweest dat de lening niet of niet volledig zou worden terugbetaald. De rechtbank oordeelde dat in dit geval geen sprake was van een bodemlozeputlening. De dga had aangetoond dat hij de lening had verstrekt om zijn bv door een moeilijke tijd te helpen en om de bv en haar dochtervennootschap na een reorganisatie van de bedrijfsactiviteiten weer voldoende financiële armslag te geven. Volgens de rechtbank was de verstrekking van de lening daarom niet zonder reële economische motieven. Daarnaast had de inspecteur niet aangetoond dat de situatie zo uitzichtloos was dat sprake was van een bodemloze put.

Omdat zowel in civiele als fiscale zin sprake was van een lening verstrekt door de dga (als aanmerkelijkbelanghouder) aan zijn bv, was de tbs-regeling van toepassing op de lening. Ten slotte overwoog de rechtbank dat volgens de wettekst van de tbs-regeling in dat geval de gehele vordering onder de tbs-regeling valt, zonder onderscheid naar de (on)zakelijkheid daarvan. Daarom was het volgens de rechtbank niet meer van belang om de laatste stelling van de inspecteur, namelijk dat de lening zou moeten worden aangemerkt als onzakelijk, na te gaan.

De rechtbank stelde de inspecteur op alle punten in het ongelijk en oordeelde dat de dga de afwaardering op de lening op grond van de tbs-regeling ten laste van zijn inkomen in box 1 mocht brengen.

Bron: Rechtbank Breda, 19-8-2009, nr. AWB09/1356 (gepubliceerd op 25-8-2009).

De Jager versoepelt belastingregels ondernemers

De strenge belastingregels voor bv’s en hun directeur-grootaandeelhouder worden versoepeld. Het kabinet zal op of rond Prinsjesdag aankondigen dat bedrijven die door de crisis in problemen raken, niet langer verplicht zijn om de dga minimaal euro 40.000 per jaar als loon uit te betalen

De strenge belastingregels voor bv’s en hun directeur-grootaandeelhouder worden versoepeld. Het kabinet zal op of rond Prinsjesdag aankondigen dat bedrijven die door de crisis in problemen raken, niet langer verplicht zijn om de dga minimaal euro 40.000 per jaar als loon uit te betalen, aldus bronnen in Den Haag in het Financieele Dagblad.

 

Gebruikelijkloonregeling
Staatssecretaris De Jager van Financiën wil het verplichte loon duidelijker te koppelen aan reële winst. Een beleidsbesluit moet leiden tot een soepeler opstelling van de belastinginspecteurs als een bv in de rode cijfers zit. De Jager wil voorkomen dat bedrijven die al flink geraakt worden door de economische crisis, door het verplichte dga-loon in financiële problemen komen.

De Belastingdienst staat bv’s momenteel bij uitzondering toe dat wordt afgezien van het verplichte dga-loon, de zogeheten ‘gebruikelijkloonregeling’. De Jager is bereid de fiscale regels te veruimen maar wil geen ‘nulinkomen’ om het betalen van premies voor de sociale zekerheid en de gezondheidszorg te behouden. Dga’s kunnen wel fiscale toeslagen aanvragen.

Terbeschikkingstellingsregeling
Ook het privébezit van een bedrijfspand dat ter beschikking wordt gesteld aan de bv wordt fiscaal soepeler. Onder de huidige wetgeving moet de dga daarover inkomstenbelasting betalen die oploopt tot 52%. De Jager biedt dga’s eenmalig de kans om een pand belastingvrij over te hevelen naar de bv. Er wordt dan geen inkomsten- en overdrachtsbelasting geheven. Hij komt daarmee een belofte na aan het parlement die hij eerder dit jaar heeft gedaan in een notitie over de positie van de dga.
Het dga-pakket bevat ook maatregelen om de overdracht van bv’s makkelijker te maken als bijvoorbeeld een ouder tijdens zijn leven die wil schenken aan de kinderen.

Vergoeding voor maaltijden was loon

Werkgevers gaan nogal eens in de fout als het gaat om de onderbouwing van een vaste kostenvergoeding.

Werkgevers gaan nogal eens in de fout als het gaat om de onderbouwing van een vaste kostenvergoeding.
Zo oordeelde Hof Amsterdam onlangs dat een vergoeding aan een werknemer voor maaltijden was belast, omdat niet kon worden aangetoond dat er sprake was van ‘een meer dan bijkomstig belang’.
 
Wat was er aan de hand? Een directeur-grootaandeelhouder (dga) hield zich bezig met bedrijfseconomisch en automatiseringsadvies. In de periode 2000–2004 was de dga uitsluitend voor één bank werkzaam. Die werkzaamheden verrichtte hij ook op het kantoor van die bank. Vanuit zijn bv ontving hij maandelijks een vaste kostenvergoeding van € 730 waarin een bedrag van € 511 was opgenomen voor maaltijdkosten. De dga kocht regelmatig eten bij een eetsalon of fastfoodketen om vervolgens deze maaltijden op zijn werkplek ’s avonds op te eten. De inspecteur was van mening dat er geen sprake was van een zakelijke maaltijd en dat de vergoeding die hierop zag als loon moest worden belast.
 

Oude maaltijdenregeling
De zaak speelde zich af vóór 2007 toen de oude maaltijdenregeling nog gold. Onder die oude wetgeving was een vergoeding of verstrekking van maximaal tachtig maaltijden per jaar onbelast als de vergoeding of verstrekking een meer dan bijkomstig zakelijk karakter had. In het Handboek Loonheffingen 2002, 2003 en 2004 stond hierover opgenomen dat dit bijvoorbeeld het geval kon zijn bij al dan niet verwacht overwerk of koopavonden of tijdens dienstreizen. Het ging hierbij om situaties waarin de werknemer niet op een gewone tijd (tussen 17.00 en 20.00 uur) kon eten. De dga voerde deze passage in hoger beroep aan, maar het hof vond dat uit zowel de tekst als de strekking niet kan worden afgeleid dat een tussen 17.00 en 20.00 uur genuttigde maaltijd zonder meer een meer dan bijkomstig zakelijk karakter heeft. 

 
Commerciële functie
De dga voerde ook nog aan dat het kopen en/of nuttigen van de maaltijden een commerciële functie had. Dit was volgens het hof echter onvoldoende om het zakelijk belang aan te tonen. Het feit dat de dga de broodjes kocht in gezelschap van andere werknemers van de bank en deze vervolgens in dezelfde ruimte opat was onvoldoende. Tot slot was er ook geen sprake van een kantine of andere ruimte waar de maaltijden werden genuttigd. De kantineregeling kon dus ook niet van toepassing zijn. De naheffingsaanslag loonbelasting bleef in stand.
 
Bronnen:
Hof Amsterdam, 11 juni 2009, nr. 08/00051, LJN: BJ0692 >>
De SalarisAdviseur >>