Per 1 april ‘Tijdelijke regeling deeltijd-WW’

De tijdelijke regeling deeltijd-WW tot behoud van vakkrachten treedt per 4 april 2009, met terugwerkende kracht tot en met 1 april 2009, in werking.

De tijdelijke regeling deeltijd-WW tot behoud van vakkrachten treedt per 4 april 2009, met terugwerkende kracht tot en met 1 april 2009, in werking.

 

Sommige bedrijven hebben in onzekere tijden de behoefte aan een mogelijkheid om werknemers voor wie economisch onvoldoende werk is, te kunnen behouden voor het bedrijf. Daartoe is naast al bestaande mogelijkheden om het aantal contracturen te verminderen een nieuwe mogelijkheid voor deeltijd WW worden gecreëerd.
Per 1 april 2009 wordt de  regeling voor deeltijd-WW geïntroduceerd om vakkrachten te behouden voor bedrijven die voldoende gezond zijn om, ondanks een tekort aan orders en omzet, door de crisis heen te komen.
Bron: Ministerie van SZW

Badwill alleen in aanmerking te nemen bij aannemelijke onderrentabiliteit

Rechtbank Breda heeft onlangs geoordeeld dat een bv geen passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv diverse activa uit een faillissementsboedel had gekocht. De bv had niet aannemelijk gemaakt dat in verband met onderrentabiliteit minder voor de activa was betaald dan de intrinsieke waarde daarvan.

 

Volledig bericht

Als er een verschil bestaat tussen de aankoopprijs van een onderneming (activa en passiva) en de hogere intrinsieke waarde en dat zijn oorzaak vindt in onderrentabiliteit (te verwachten verliezen en lasten), is in beginsel sprake van badwill. De badwill zou op de fiscale balans op verschillende manieren kunnen worden verwerkt: hetzij door het opnemen van een passiefpost die in enkele jaren ten gunste van het resultaat vrijvalt, hetzij door de badwill evenredig af te boeken op daarvoor in aanmerking komende (veelal slijtende) activa. Over de wijze waarop badwill tot uitdrukking moet worden gebracht, zijn de meningen in de literatuur verdeeld. Het fiscale belang bij de keuze voor het passiveren van badwill kan onder meer zijn gelegen in het ‘naar voren halen van winsten’ door de vrijval van badwill – voor zover de (door de passivering) hoger gewaardeerde activa een langere afschrijvingstermijn hebben dan de termijn waarin de badwill ten gunste van de fiscale winst wordt gebracht – hetgeen weer van belang kan zijn voor de verliesverrekening.
 
Rechtbank Breda heeft onlangs een uitspraak gedaan over de vraag of een bv een passiefpost badwill in aanmerking mocht nemen nadat de bv in 2003 diverse activa (inventaris en voorraden) uit een faillissementsboedel van een andere bv had gekocht. De bv had de activa gekocht voor een prijs van € 75.000, maar stelde dat de werkelijke waarde daarvan € 498.557 was. Voor het verschil van beide bedragen (€ 423.557) wilde de bv op de fiscale balans van 31 december 2003 een passiefpost badwill in aanmerking nemen. De inspecteur ging daarmee niet akkoord.
 
De rechtbank was van oordeel dat de bv er niet in was geslaagd aannemelijk te maken dat de bv minder dan de intrinsieke waarde voor de activa had betaald in verband met onderrentabiliteit. De rechtbank vond het daarbij van belang dat de curator van de gefailleerde bv had verklaard dat geen korting was gegeven voor onderrentabiliteit en dat daarover geheel niet was gesproken.
 
De bv overlegde nog een fax van een taxateur waarin stond aangegeven dat de overgenomen inventaris een waarde had van € 285.000 en de overgenomen voorraad een waarde van € 250.000. De taxatie was gedaan in opdracht van een verzekeringsmaatschappij. De rechtbank vond de taxatie wegens gebrek aan detaillering en informatie over de daaraan ten grondslag liggende uitgangspunten niet van doorslaggevend belang voor de waardering van de activa. Verder merkte de rechtbank nog op dat -ook al zouden de activa de door de bv bepleite intrinsieke waarde hebben- dan stond daarmee nog niet vast dat onderrentabiliteit de reden was om hiervoor minder te betalen.
 
Opmerking
In de fiscale vakliteratuur bestaan diverse omschrijvingen van badwill. Een secure omschrijving van het begrip ‘echte badwill’ is als volgt. Echte badwill is het verschil tussen de aankoopprijs en de hogere intrinsieke waarde van (een deel van) een onderneming dat wordt veroorzaakt door de in de toekomst te verwachten onderrentabiliteit, voor zover dit verschil:

  1. niet kan worden beschouwd als een correctie op de waarde van specifieke vermogensbestanddelen;
  2. niet kan worden beschouwd als een ‘vergoeding’ voor op korte termijn te maken reorganisatiekosten en
  3. niet kan worden toegerekend aan slechts een specifiek activum.

Bron: Rechtbank Breda, 28-1-2009, nr. 07/4163 (gepubliceerd 19-3-2009).

Btw uit het buitenland terugvragen eenvoudiger voor ondernemers

Voor veel ondernemers wordt het makkelijker om btw terug te vragen die in rekening is gebracht in een andere Europese lidstaat. Vanaf 1 januari 2010 kunnen zij deze btw terugvragen via de Nederlandse Belastingdienst.

Voor veel ondernemers wordt het makkelijker om btw terug te vragen die in rekening is gebracht in een andere Europese lidstaat. Vanaf 1 januari 2010 kunnen zij deze btw terugvragen via de Nederlandse Belastingdienst. Ook hoeven ondernemers die grensoverschrijdende diensten aan andere ondernemers verrichten doorgaans geen btw meer te factureren. Btw-fraude wordt aan de hand van nieuwe regels scherper aangepakt.

Op voorstel van staatssecretaris De Jager van Financiën heeft de ministerraad ingestemd met een wijziging van de Wet op de omzetbelasting. Hierdoor hoeven ondernemers voor het doen van een verzoek om teruggaaf vanaf 1 januari 2010 niet meer in contact te treden met buitenlandse belastingdiensten en wordt er sneller uitbetaald. Buitenlandse belastingdiensten moeten rente vergoeden als ze de gestelde termijn niet halen.

 

Vanaf 2010 wordt de omzetbelasting veelal geheven op de plaats waar de afnemende ondernemer is gevestigd. Hierdoor hoeft er doorgaans geen buitenlandse btw op de factuur in rekening gebracht te worden. Deze ondernemers dienen periodiek een overzicht bij de Belastingdienst in van diensten die zij hebben verricht aan buitenlandse ondernemers. Zij kunnen er zelf voor kiezen dit maandelijks of eenmaal per kwartaal te doen. Ondernemers die meer dan € 100.000 per kwartaal aan goederen aan andere lidstaten leveren, moeten per maand een opgave verstrekken. Hiermee wordt btw-fraude tegengegaan. De wetswijziging vloeit voort uit afspraken die de Europese ministers van Financiën maakten in het zogenaamde btw-pakket en de frauderichtlijn. De richtlijnen verschenen begin 2008 en begin 2009.

Management fee geen basis voor fictief loon

In principe wordt het fictief loon van een dga die enig werknemer is van zijn bv en waarbij de opbrengsten van de bv geheel te danken zijn aan zijn werkzaamheden, bepaald aan de hand van de opbrengsten van de bv. In een zaak voor Hof Den Haag kwam een uitzondering op deze regel aan de orde.

Een dga was enig werknemer van een bv en bezat tevens alle aandelen. Hij werkte voornamelijk voor een dochter van deze bv.

 

In principe wordt het fictief loon van een dga die enig werknemer is van zijn bv en waarbij de opbrengsten van de bv geheel te danken zijn aan zijn werkzaamheden, bepaald aan de hand van de opbrengsten van de bv. In een zaak voor Hof Den Haag kwam een uitzondering op deze regel aan de orde.


Casus

Een dga was enig werknemer van een bv en bezat tevens alle aandelen. Zijn werkzaamheden voor de bv bestonden voornamelijk uit werkzaamheden voor een dochter van deze bv.

Zijn bv ontving daarvoor een managementvergoeding van € 12.000 per jaar. De inspecteur stelde het gebruikelijk loon van de dga over 2002 vast op € 17.329. De dga vond dit te hoog en procedeerde door tot aan het hof. Net als de rechtbank benadrukte het hof dat het fictief loon in het algemeen kan worden bepaald aan de hand van het salaris dat andere werknemers met soortgelijke dienstbetrekkingen verdienen. Echter in een situatie als in deze zaak, waarin de opbrengsten van de bv (nagenoeg) geheel voortvloeien uit de door de dga verrichte arbeid, is het ook mogelijk het fictief loon te berekenen op basis van de opbrengsten van de bv, verminderd met de kosten, lasten en afschrijvingen.

Maatstaf
In deze zaak bestond het resultaat uit de gewone bedrijfsuitoefening van de bv echter voor 85% uit huuropbrengsten waarvan het beheer volledig werd uitbesteed. De dga had hier dus geen enkele bemoeienis mee. Hierdoor konden de opbrengsten van de bv geen goede maatstaf vormen voor de bepaling van de hoogte van het fictief loon van de dga, aldus het hof. Het hof zag ook geen reden om de hoogte van het fictief loon te bepalen aan de hand van de managementvergoeding verminderd met een kostenaftrek. De dga had namelijk niet inzichtelijk gemaakt op welke manier die vergoeding was bepaald. Zo was het onduidelijk of de hoogte daarvan was bepaald aan de hand van het aantal door de dga te werken uren en of het uurloon marktconform was vastgesteld. Het fictief loon werd dan ook niet lager dan € 17.329 vastgesteld.
Bron:
• Hof Den Haag, 8 juli 2008, nr. 07/00015

Advies SRA aan kabinet: schaf verplichte jaarrekening voor kleine ondernemingen niet af

Het kabinet besloot gisteren dat de verplichte jaarrekening voor kleine ondernemers zal worden afgeschaft. De SRA komt vandaag met een advies aan het kabinet om dat vooral niet te doen. Bijna 75% van de SRA-Kantoren zou het voornemen van het kabinet zeer onverstandig vinden.

Het kabinet besloot gisteren dat de verplichte jaarrekening voor kleine ondernemers zal worden afgeschaft. De SRA komt vandaag met een advies aan het kabinet om dat vooral niet te doen. Bijna 75% van de SRA-Kantoren zou het voornemen van het kabinet zeer onverstandig vinden.

‘Het niet meer laten opstellen van een jaarrekening betekent een verarming voor het financiële inzicht in de onderneming, dat juist deze categorie bedrijven vanwege een doorgaans minder goede administratieve organisatie broodnodig heeft. Bovendien is de jaarrekening nodig voor een transparante financiële huishouding en als verantwoordingsstuk in de contacten met derden zoals banken, kredietverleners, (potentiële) toeleveranciers en klanten,’ aldus de SRA.

 

Enquête

 

Het Nederlandse kabinet staat niet alleen in het voornemen om kleine ondernemingen vrij te stellen van de jaarlijkse publicatie van een jaarrekening. Eerder gaf de Europese Commissie al aan micro-ondernemingen te willen vrijstellen van de vierde en zevende EG-richtlijn voor de jaarrekening. SRA vroeg daarop begin maart de SRA-Kantoren die meer dan 40% van het mkb bedienen, naar een reactie op de plannen. Is de afschaffing van de verplichte jaarrekening daadwerkelijk een administratieve lastenverlichting of snijdt de ondernemer zich in de vingers als hij geen jaarrekening meer laat opmaken?

 

Nadelen

 

De mkb-adviseurs van de SRA-Kantoren stellen dat door de verplichte jaarrekening af te schaffen, de transparantie en het inzicht in de financiële situatie bij de kleine ondernemingen afneemt (81%). Kleine ondernemingen krijgen bovendien minder snel kredieten als zij geen jaarrekening overhandigen (90%) en krijgen moeilijkheden in geval van faillissement omdat de curator geen inzicht meer krijgt (56%). Potentiële klanten/leveranciers zullen meer afwachtend reageren omdat informatie (via de Kamer van Koophandel) niet beschikbaar is (53%). In geval van samenwerking met of overname door een andere onderneming, ontbreekt bovendien een belangrijke financiële schakel (69%). En de mogelijkheid van een ongelijk speelveld ontstaat in de EU als bijvoorbeeld Nederland wel, en Duitsland of België niet de verplichte jaarrekening afschaft (51%). Meer dan 70% van de SRA-Kantoren vindt dat dit voorstel niet zal helpen in de poging om administratieve lasten bij het bedrijfsleven te verminderen. Er zal immers altijd de vraag blijven om (verantwoordings)informatie door derden/belanghebbenden, of dat nu in de vorm van een jaarrekening is of niet. De SRA-Kantoren zien veel meer heil in verdergaande automatisering (e-facturering, XBRL).

 

Deponering

 

Mocht de jaarrekening voor kleine ondernemingen dan toch niet meer verplicht zijn, dan kan ook de deponeringsplicht vervallen, meent 65% van de SRA-Kantoren. ‘Deponering zonder betrouwbare jaarstukken heeft immers geen zin en bovendien leidt deponering nu al tot ongelijkheid ten opzichte van vof’s of maatschappen. Maar er zitten nog wel haken en ogen aan: als een dga besluit niet te deponeren, dan is hij -bijvoorbeeld bij faillissement- per definitie hoofdelijk aansprakelijk. Hoe gaat het kabinet dat oplossen?’ aldus de SRA.