Indien u via uw werkgever pensioen opbouwt, wordt deze opgebouwde aanspraak niet als loon beschouwd, maar betaalt u pas belasting over het pensioen dat later wordt uitgekeerd. Dit is de zogenoemde omkeerregel. Om deze regel toe te passen, moet de pensioenaanspraak berusten op een pensioenregeling die voldoet aan de voorwaarden in de wet. Onder een pensioenregeling wordt – kort gezegd – verstaan een regeling:
- die als doel heeft een inkomensvoorziening te treffen voor de (gewezen) werknemer of diens nabestaanden, of bij arbeidsongeschiktheid; en
- waarin is bepaald dat de aanspraken niet kunnen worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven, of voorwerp van zekerheid kunnen worden; en
- waarvan als verzekeraar optreedt een zogenoemde toegelaten verzekeraar, dat wil zeggen een lichaam of natuurlijk persoon, zoals omschreven in de wet.
Indien wordt voldaan aan deze voorwaarden kan de omkeerregel worden toegepast. Dit geldt echter alleen “voor zover die regeling blijft binnen de [… vastgestelde begrenzingen” en daarmee een zuivere pensioenregeling is.
In een procedure die tot de Hoge Raad is gevoerd, moest die laatste toevoeging in de wet worden uitgelegd. Dit was namelijk relevant voor de vraag of de gedeeltelijke overdracht van een pensioenverplichting kon leiden tot het belasten van de totale pensioenaanspraak.
In de onderhavige zaak ging het om een pensioentoezegging van een bv aan een vrouw. De echtgenoot van de vrouw was de enig aandeelhouder van de bv. De pensioentoezegging was tot 1 december 2002 volledig verzekerd bij een toegelaten verzekeraar. Per die datum bedroeg de waarde van de pensioenaanspraak € 120.076. In 2002 is een bedrag van € 36.020 (de waarde van de pensioenaanspraak tot 1 januari 1995) aan de bv overgedragen met de bedoeling dat de bv dit deel van het pensioen in eigen beheer zou gaan uitvoeren. De inspecteur rekende vervolgens de gehele pensioenaanspraak tot het loon bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting van de vrouw over 2002. Die was het daar niet mee eens en ging in beroep bij Rechtbank Arnhem.
Bij de overgang van (een deel van) een pensioenaanspraak naar een niet-toegelaten verzekeraar – zoals in deze procedure het geval was – is de hoofdregel dat de aanspraak dan wordt aangemerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking, waarover belasting is verschuldigd. Voor de rechtbank was ten eerste in geschil of in dit geval een overgangsregeling van toepassing was, waardoor de (gedeeltelijke) overdracht van de pensioenverplichting niet zou kunnen worden belast. Deze overgangsregeling houdt – kort gezegd – in dat voor pensioenaanspraken die op 31 december 1994 bestonden, het vereiste van toegelaten verzekeraar niet van toepassing is. De vrouw was van mening dat zij op grond van de letterlijke tekst van de wet in aanmerking kwam voor de overgangsregeling.
De rechtbank was het hier niet mee eens en beriep zich daarbij op de strekking van de wet, die bleek uit de wetsgeschiedenis. Daarin was opgemerkt dat de hiervoor genoemde hoofdregel onverkort van toepassing is, als zich een oneigenlijke handeling – zoals de overgang naar een niet-toegelaten verzekeraar – voordoet. De rechtbank kon zich beroepen op de strekking van deze wetsbepaling, aangezien de Hoge Raad al in 2005 had geoordeeld dat de strekking van die bepaling prevaleert boven haar letterlijke betekenis. De rechtbank concludeerde dat de overgangsregeling niet van toepassing was.
Vervolgens moest de rechtbank nog een oordeel geven over de tweede stelling van de vrouw, namelijk dat – als de overgangsregeling niet van toepassing was – dan slechts het overgedragen deel van de pensioenaanspraak kon worden belast. Volgens de vrouw is sprake van een zuivere pensioenregeling, “voor zover” aan alle hiervoor genoemde voorwaarden is voldaan, inclusief de eis van de toegelaten verzekeraar. Dit houdt volgens haar in dat de sanctie bij de overgang van een pensioenaanspraak naar een niet-toegelaten verzekeraar ook alleen geldt voor het deel dat niet is ondergebracht bij een toegelaten verzekeraar.
De rechtbank oordeelde dat de vrouw de toepasselijke wetsbepaling niet juist had gelezen. De term “voor zover” heeft uitsluitend betrekking op de “begrenzingen” van het pensioen, dat wil zeggen de toegestane hoogte van het pensioen, aldus de rechtbank. Een splitsing van de pensioenaanspraak, in welke vorm dan ook, is niet aan de orde. Ook bij een gedeeltelijke overdracht van het pensioen aan een niet-toegelaten verzekeraar volgt de sanctie van belasting over de volledige aanspraak. De vrouw kon zich niet vinden in de uitspraak en ging in cassatie bij de Hoge Raad.
Voor de Hoge Raad was alleen de tweede stelling nog in geschil, maar ook daar kreeg de vrouw geen gelijk. Hoewel de wettekst en de toelichting van de wetgever volgens de Hoge Raad geen volledige duidelijkheid geven over de reikwijdte van de term “begrenzingen”, blijkt uit de wetssystematiek en de wetsgeschiedenis dat deze term alleen betrekking heeft op de voorwaarden van de verschillende pensioenvormen (zoals ouderdoms- en nabestaandenpensi oen). Er zijn geen aanknopingspunten voor een ruimere uitleg. Bovendien strookte de uitleg van de vrouw niet met de duidelijke wettekst en wetsgeschiedenis van de sanctiebepaling. Het cassatieberoep werd ongegrond verklaard, waardoor de volledige pensioenaanspraak van € 120.076 tot het loon werd gerekend en in het belastbare inkomen uit werk en woning werd begrepen.
Bron: Hoge Raad, 13-3-2009, nr. 07/10142.